Afscheid is nooit af
Roos Sinnige - 27 februari 2023
Alleen, tussen twintig stoelen, tijdschriften van vijf seizoenen geleden en een kindertafel met een rek met kralen en een incomplete kinderboerderij legpuzzel zit Maas. Zijn rug staat bol, hij is eerder in dit ziekenhuis geweest, op een normaal tijdstip, voor zijn scoliose. Hij heeft nog steeds last van een bochel.
Het licht flikkert uit de vergeelde tl-buizen. Normaal gesproken is de wachtkamer druk, maar om half drie ’s nachts is er in het ziekenhuis geen tijd om te wachten. Gangen zijn leeg, donker, zwart. De weinige wifi-versterkers, brandalarmen en medische apparaatjes geven groen licht, versterkt door het door de maan gereflecteerde zonlicht dat de gordijnen haar gaatjes gretig gebruikt. Het is niet donker, niet zwart, het voelt alleen maar zo. De wachtkamer is nu vooral bedrukt, en benauwd. Als je hier nu bent, dan heb je geen tijd om te wachten.
Maas draait aan zijn duimen, maar hoe lang kan je hoe erg aan je duimen draaien totdat ze duizelig zijn? Hoeveel kan je draaien totdat de route die hetzelfde begin als eindpunt heeft niet meer verveelt? Totdat de duim niet alleen de kom, maar ook de ringweg verlaat.
Over een paar weken is de IC een ramp. Mensen zullen de wachtkamer vol schreeuwen, hoofden zullen rood kleuren van woede, energie en alcohol, en benen zullen over elkaar heen tuimelen van paniek. Nu al houden de roosterplanners rekening met de overuren die dan gemaakt zullen moeten worden, zoals elk jaar. De patiënten van dan zijn daar nu nog niet mee bezig, ze zoeken hun gourmetstellen en fondueapparaten waarmee het fataal mis zal gaan. Ze verheugen zich op de avonden waar wijn uit het goede jaar 2002 met fles en al door de kamer zal vliegen, huwelijken stuk zullen lopen en kinderen volwassen worden. Ze zijn zich er alleen niet van bewust.
In de media is ‘de kerst halen’ een bekende metafoor. Veel politici, en al helemaal voetbaltrainers, worden dan voorspeld niet het einde van het jaar te halen. Vaak verkneukelen mensen zich hierom, er zijn poultjes en weddenschappen over de toekomst van de ministers en managers van EZK, N.E.C., Ajax en de PvdA. Terwijl het niet halen van kerst vaak betekent dat een man somber bij het kerstdiner zit, zonder baan, met ontslagvergoeding of wachtgeld. Het is bijna altijd een man, want vrouwen krijgen niet de kans de kerst te halen. Huiselijk geweld neemt fors toe rond deze periode.
Het is de vraag of Parvanah kerst haalt. Parvanah, daarvoor zit Maas hier, omdat hij werd ingevoerd als ICE, In Case of Emergency, ooit. Voor het geval dat. De telefoon ging, Maas kon toch al niet slapen en nam toch maar het privénummer op, het ziekenhuis, het was ernstig. Parvanah. Parvanah is… een persoon. Een persoon die je misschien eerst niet opvalt, die de kat uit de boom kijkt. Die zoals zovelen vocht met haar ouders, met geloof, met de toekomst, haar rol in de maatschappij. Parvanah was voor iemand anders die de kat uit de boom keek ook niet heel bijzonder. Totdat ze dat wel was.
Parvanah was een inspiratiebron, iemand die ineens met mooie dingen kwam, zinnetjes, tegeltjes, opmerkingen die je in goud wou laten smelten en in je hart wou verstoppen. Die soms een glinstering in haar ogen kreeg waarvan jij deze ook kreeg. Parvanah kende het recht uit haar hoofd, kon dit uitleggen, maar wist tegelijkertijd mee te praten over Legally Blonde zonder het filmrecht kapot te maken. Een klassieke fout die veel juristen wel maken wanneer het over rechtenfilms gaat. Ze was iemand die je pas kende als je haar lief had, en dan niet meer kon missen.
Parvanah is nu de patiënt. Zij ligt in een Amsterdams ziekenhuisbed met tientallen naalden in haar bloedvaten geplugd. Ze wou niet meer depressief zijn, dus had ze haar pot antidepressiva achterover geslagen. Ze had een hekel aan de strips, het constante beeld van het plastic in het doosje vol waarschuwingen maakte haar bang. Nu lag ze op de IC, haar beste vriend angstig en alleen achterlatend.
Zijn vader had in deze wachtkamer gezeten, meerdere keren, met Maas zijn moeder en zonder haar. Zijn vader had zijn duimen gedraaid totdat hij hoorde dat Rijn het niet gered had. Rijn, 1994 – 2000. Maas komt uit 2001, een nieuwe poging, een paar maanden jonger dan Parvanah, die wel de eerste poging was.
Het hoofd van Maas loopt vast, waar de duimen draaien zijn de hersenen precies daarmee gestopt. Er is een overflow van emoties, gedachten, hypothetische scenario’s als hij een ander woord gezegd had, een andere stap gedaan had, één berichtje één minuut eerder beantwoord had.
Wat gaat er door een arts heen als hij voor de zoveelste keer zijn lange gele gang doorloopt richting een nieuwe familie, om hetzelfde nieuws te vertellen? Kan die zich voorstellen hoe het is om het nieuws te ontvangen? Om geen enkele plek te hebben om het weg te stoppen? Zou een arts denken dat nieuw leven de oplossing is? Dat een moeder een jaar na de IC de gynaecologie moet omarmen?
Tijd is relatief. Soms duurt de tijd korter, wanneer je wil dat hij langer zou duren, soms duurt de tijd langer, wanneer je zou willen dat hij korter zou duren. Hier is het tweede het geval. Terwijl de arts zou moeten komen is Maas alleen, de secondewijzer van de klok klinkt hard maar lang en langzaam. Langzaam begint zijn been te huppen, te trillen. Hij kan hem niet meer stil houden of hij nou wijdbeens of met de benen over elkaar gaat zitten. De onrust slijpt in zijn lijf. Zijn armen staan op spanning, zijn rug gaat echt niet meer recht.
Ooit streelde Parvanah zijn wang. Het was een kleine zondagochtend in de Pijp, geen van beide hoorde er te zijn. Maas is geen Amsterdammer, Parvanah zit vast in een te kleine kamer in de Bijlmer. Maar er was een meisje dat in de Pijp woonde, Parvanah vond haar leuk, heel leuk, zo erg dat ze de spanning niet aan kon. Dus zaten ze een uur voor de date al op een bankje in de Amsterdamse lentezon met Starbucks in de hand. Maas praatte haar onzekerheden weg, en zag langzaam hoe ze de tijd vergat. De vrouw die op dat moment voor hem zat was een wereld van verschil met het meisje dat hij die ochtend nog uit bed had gebeld. Ze pakte zijn hand, en reikte daarna zijn gezicht. ‘Jij verdient iemand die je elke dag deze liefde kan geven.’ Ooit streelde ze zijn wang, het is de vraag of ze dat ooit nog eens zal doen. Als ze ooit nog de IC verlaat.
Maas kent alleen de verhalen, over Rijn. Die waren er altijd al. Opa’s, oma’s, ooms, tantes, ze konden niet anders dan vergelijken toen ze Maas in handen kregen, ook toen Maas de zes ruim gepasseerd raakte. Hij was altijd het broertje van, ook al was hij al lang ouder en zou dat nooit meer kunnen veranderen. Niks kon meer veranderen.
De arts loopt de wachtkamer binnen. De witte jas hangt losjes om diens armen. ‘Meneer van de Waal?’ Het gerimpelde gezicht toont nog geen emotie, de stem is net zo strak als een net gespannen waslijn. In de tijdspanne van een seconde kijkt Maas op, duikt uit schrik weer met zijn hoofd omlaag en dan gaat zijn hoofd toch weer naar boven, zijn lijf meeslepend. Hij staat rechtop, recht tegenover de arts die zowel de wereld kapot als perfect kan maken in één woord. Hij wil het weten, hij moet het weten, maar hij wil niet dat hij het moet weten. Hij zou willen dat hij nu het leven stop kon zetten, voor eeuwig vastzetten, maar toch voelt hij dat hij het moet horen. Met de kracht van de hoop lijkt de bochel nu wel echt recht te zijn, ferm staat Maas, met hoop in zijn ogen tegenover iemand die jaren heeft gestudeerd om hier nu te mogen staan. Maas zijn lichaam staat nu tegelijkertijd op nog meer kaarsrechte spanning, geen enkele spier mag rusten.
Ze kijken elkaar aan, de secondewijzer tikte nog nooit zo langzaam, even zijn beide lichamen compleet stil, de arts haalt adem, diep, uit een andere kern die alleen hij lijkt te kunnen kennen en te kunnen ophalen.
‘Ze heeft het niet gered.’
Als de stiltes hiervoor jaren duurde, duurt deze stilte een decennium. Maas zijn schouders zijn gezakt. Hij wil iets zeggen maar zelfs stamelen lukt niet, er zijn geen woorden die hij kan bedenken te zeggen. Geen woorden die dit moment willen aanraken, die nu gezegd willen worden.
Maas dacht ooit van Parvanah te houden, omdat ze zijn wang durfde te strelen. Hij miste iemand die hem waardeerde zoals Parvanah dat kon doen. Maar hij zag in dat Parvanah anders was, Parvanah was geen lust, maar een steunpilaar. Ze was blij dat Maas haar grote, lange, dunne, sullige steunpilaar wou zijn in dank, als terugbetaling, ook al was Maas met zijn fysiek niet heel natuurkundig verantwoord als draagmuur, net als psychologisch overigens, maar dat gold voor beiden.
Sommige mensen zijn vanaf hun geboorte geboren voor de stoel van Freud. Dat is geen keuze, dat gebeurt ze. Ze missen een stofje, waardoor ze hun hele leven depressief zouden moeten zijn zonder hulp, of ze worden geboren in zo’n situatie waar trauma’s ontlopen een mirakel zou zijn. Maas en Parvanah hebben het er liever niet over, maar behoren tot de tweede. Rijn had waarschijnlijk tot de eerste groep behoord, maar niemand heeft dat ooit mogen ontdekken.
De arts kijkt Maas aan, recht, diep in zijn blauwe ogen, nu met een blik van medelijden. Zijn hand gaat richting Maas zijn schouder.
‘Ze is overleden.’
Jongen na man had Parvanah bedrogen in vriendschappen, met als doel allesbehalve vriendschappelijkheid. Maas had de hand van Parvanah, die zei dat alles goed kwam, nodig. Zij was de eerste die hij durfde te vertellen dat hij het lastig had, de eerste die zijn twijfel over zichzelf hoorde. Hij had een hand nodig om vast te houden, maar om die hand ging het nu net. Hij wou schreeuwen, maar niemand zou het horen. Deze hand…
Maas volgt de arm heel even en kijkt dan weer richting de arts, hij schudt lichtjes zijn hoofd.
Hij stamelt een letter per keer. ‘H…. u…. oe?’
‘Ze was niet meer te redden.’ De stem van de arts voelt alsof er een traan over zijn wang zou rollen maar dat doet die niet, noch rolt er een traan van de wang van Maas. Hij kan alleen maar twijfelen, twijfelen over alles dat ooit gebeurd is. Twijfelen aan elke keuze die ooit, direct of indirect, bewust of onbewust, gemaakt is, door hem en dankzij hem door de mensen om hem heen.
Hoe ga je om met afscheid, als het niet jouw keuze is? Afscheid alleen is al lastig genoeg, Maas huilde als kind uren als ‘Oma Strand’, de oma uit Scheveningen, weer weg was. Ook al vergeleek oma hem constant met Rijn. Dat was oké, dat was hier liefde, dat hoorde zo. Er waren maar twee mensen die nooit over Rijn praatten, mama en papa. Iedereen vergelijk hem altijd met Rijn, maar alleen mama en papa deden dat nooit. Zij vergelijken zijn eerste stapjes niet, zijn woordjes, zindelijkheid, zijn knutselwerken in groep 1. Die frutsels waren er niet van Rijn, er was niks van Rijn. Er werd nooit over hem gesproken als mama en papa alleen met hun Maasje waren.
‘Ik heb begrepen dat het lastig is, maar het wordt nu echt tijd dat je de familie van Parvanah gaat inlichten.’ En met een klop op de schouder van Maas vertrekt de arm van de arts weer, hem alleen achterlatend in dezelfde gelige wachtkamer tussen de donkere ramen waar al die andere nabestaanden ook ooit hebben gestaan, of gezeten, want dit soort nieuws krijgen mensen meestal te horen als ze zitten. Hij was opgestaan, had het advies te gaan zitten genegeerd, omdat hij niet de energie had te luisteren. Niks is aan de kamer is veranderd, maar de wereld is alsnog ingestort en hij staat midden tussen het net gevallen puin. Het donker is donkerder dan het ooit is geweest.
Parvanah had ooit zijn handen gepakt, en hem diep in zijn ogen gekeken. Ze vroeg of het goed met hem ging, met hém. Ze maakte zich zorgen om wat ze moest doen zonder hem, hém. Zij kneep in zijn handen en drukte hem op het hart dat ze er altijd voor hem was, maar waar was ze nu? In haar Amsterdam was hij alleen.
De handen van Maas draaien geen duimen meer, ze hangen los in de lucht, gebald in vuistjes, die langzaam los laten. De vingers zoeken naar een plek, een houding. Dan daalt het besef in dat hij echt moet bellen. Maas haalt zijn telefoon uit zijn broekzak en draait het nummer van Parvanah haar moeder. De telefoon gaat over.
Normaal belde hij rond deze tijd met Parvanah, als het slecht ging met een van hen, of beiden. Dan praatte ze elkaar door de nacht heen, dan gingen ze studeren om vier uur ’s nachts tot iemand in slaap viel. Parvanah zei altijd sorry, altijd, dat het zo laat was, dat ze niks te vertellen had, dat ze Maas wakker hield. Maas accepteerde die excuses nooit, hij zei altijd dat het niet erg was, ook al was hij zelf soms ook wel heel moe. Al had hij soms zeker spijt van de sessies die ze samen hielden. De laatste paar weken was Parvanah gestopt met bellen, ze had echt niks meer te vertellen, zei ze.
Wat vertel je iemand die niet mocht weten dat haar dochter er niet meer wou zijn, iemand die niet mocht weten waarom haar dochter er niet meer wou zijn? Vertel je haar dat er op het afscheid een meisje zal zijn dat niet in god gelooft, maar in haar dochter geloofde? Dat dat meisje meer zal huilen dan alle anderen, omdat er wederzijdse liefde was? Vertel je dat…
‘Hallo, met Nilofer.’ Slaperig klinkt een ochtendstem door de telefoon. De wereld is nooit stil, er is altijd geluid, van radiotoren, hartslagmeters, airco’s, de ruis van de lijn, maar toch voelt deze stilte als de diepste, langste, die er ooit kon zijn. Maas kan het niet. ‘Met Maas, ik bel vanwege Parvanah.’ Hij wacht even, net zolang als het sociaal geaccepteerd kan zijn als je iemand om 3 uur ’s nachts belt. ‘Het is ernstig,’ en nog een diepe ademteug. Maas richt zijn blik naar boven. ‘Ze is overleden.’ Meer lukt hem niet te vertellen, ze komen eraan, en Maas wordt weggedrukt.
∞
Het licht is fel, tussen twintig banken, programmaboekjes op de grond, witte muren en daaraan hangende, rustgevende stillevens zit Maas. Opnieuw zoeken zijn handen naar iets, opnieuw trapt zijn voet op het ritme van een garagebandje. Parvanah haatte dat, zijn voet. Parvanah haatte hoe hij niks kon besluiten. Parvanah haatte hoe hij zo goed kon denken maar zo slecht kon doen. Parvanah haatte, want Parvanah haat niet meer. Parvanah haat niet meer. En vandaag zijn we bij elkaar om dat te herdenken. Er klinken Arabische liederen waarvan zelfs Parvanah niet de gehele tekst had kunnen verstaan, Maas verstaat maar één ding. Allah, god, waar Parvanah tijdens Mario Kart de hele ruimte mee vol kon schelden. Parvanah had een hekel aan Toad, ze haatte hem.
Als een mens sterft, verandert hoe we hen beschrijven. Is wordt was, wil wordt wou, hoopt wordt hoopte en slechte punten worden goede punten. De mensen die we verliezen worden allemaal een klein beetje een held, een klein beetje Kurt Cobain, een klein beetje Ayrton Senna, een klein beetje Diana, een klein beetje Zwagerman. Hoe dichter iemand bij zijn harnas sterft hoe beter, want werken is wat telt in het moderne leven. We waarderen dat iemand iets wou toevoegen, in plaats van dat we stimuleren dat iemand bij zijn dierbaren is. Nu iemand dood is, is die persoon het liefst zo min mogelijk van zijn dierbaren en is diens verhaal juist van iedereen. Iedereen wordt een kleine schrijver die beslist hoe hij het verhaal verder vertelt en interpreteert.
Hij zou willen dat hij kon focussen op de ceremonie, maar het is lastig om te concentreren op een verhaal geschreven in zo’n compleet andere taal. Hij heeft een papiertje uit zijn zak gehaald om zijn handen bezig te houden. Hij vouwt het, opent het, en vouwt het opnieuw. Zijn blik wendt zich naar rechts, naar Lisa. Lisa doet vandaag alsof ze ook rechten studeerde, daardoor was het makkelijker om binnen te komen. Dan was het geen gedoe de ‘vriendschap’ uit te leggen, een klasgenoot die erbij wou zijn, dat was lief, maar niet te bijzonder. Geen studente genderstudies uit de Pijp die meerdere keren per week op de Dam staat als leidster van de studentenvakbond. Dat is vreemd, dat is raar, want hoe had Parvanah haar moeten kennen? Hoezo zou Parvanah met meisjes zoals zij omgaan? Nee die klasgenoot die ook rechten deed, mocht wel ergens achteraan, samen met Maas achter alle neven, nichten, ooms, tantes en andere leden van de familie die beiden niet kenden.
Familieleden van wie Parvanah zelf had bekend de naam niet meer te kennen, familieleden die haar achter haar rug om uitkotsten omdat ze te vrij was, te westers, omdat ze geen respect voor haar familie en cultuur had. We praten niet over Parvanah, zelfs niet op haar ceremonie, denkt Maas. Hij fluistert het in zijn eigen gedachten, bang dat het eruit komt en iemand hem verstaat. Iedereen om hem heen kan zijn taal namelijk wel spreken.
Toen Hakim Ziyech voor Marokko koos was hij een landverrader. Hoe kon het dat een speler van Heerenveen, Twente en Ajax, iemand geboren en getogen in Dronten voor Marokko koos? Wij, Nederland, hadden hem nodig, zijn magie, zijn arrogantie, maar hij koos wie hem echt wou, wie hij echt was, Marokko. De Nederlandse bondscoach zat niet op hem te wachten. Nu, zes jaar later, maakt hij Marokko een van de beste vier landen van de wereld. Nederland kijkt toch naar hem, Nederland juicht toch voor hem, het is ons succes, omdat wij niet verder dan de beste acht kwamen. Het succes van hem en Sofyan Amrabat, die oud-Feyenoorder die nu ‘ineens goed is’. Nederland kan namelijk niet niet het WK kijken, en dus accepteren ze hen alsnog. Dat Amrabat al jaren groeide tot een ster in de Italiaanse competitie, zagen ze niet. Parvanah was nergens te zien, ze was weg te negeren, dus is de acceptatie er pas nu ze dood is. Nu ze geen fouten meer kan maken. Nu haar lichaam hierna richting de Atlas kan zonder de kans dat de Atlas nog een laatste keer belachelijk gemaakt zou kunnen worden. Geld en tijd zijn de enige redenen dat de uitvaart in Nederland plaatsvindt.
Maas wil huilen, maar het lukt niet. Hij legt het programmaboekje weer op de grond, maar haalt het papiertje wat hij erin had gelegd er toch uit. Hij kijkt ernaar, en voelt het verdriet toenemen. Maas zou willen dat hij kon glimlachen, of sip kon zijn, of boos kon zijn. Iets. Waarom durfde hij niet boos te zijn, waarom vertelde hij nou nooit de waarheid? Waarom durfde hij niet te zeggen dat Parvanah een afspeellijst had gemaakt voor dit moment, met Krezip en Maaike Ouboter. Hij moet huilen, maar moeten is geen kunnen. De energie moet eruit maar zit opgesloten ergens in de donkere krochten van zijn interne wachtkamer. Waarom durfde hij niet te zeggen wat er aan de hand was, waarom is hij alsnog stil als hij Nilofer haar hand schudt. Waarom durft hij niks te zeggen? Waarom vraagt hij niet of hij meer naar voren mag, wie er mogen spreken? Waarom deelt hij niet de mooie punten van zijn leven met haar dochter met haar?
Kinderen zitten niet achterin bij een uitvaart. Ze zitten vooraan, zodat ze de kist kunnen zien, waarschijnlijk met wat afleiding zoals tekeningen van kinderboerderijen, maar toch zijn ze erbij zodat ze dit belangrijke moment mee krijgen. Of ze zijn er helemaal niet. Kinderen hoeven namelijk alleen naar uitvaarten van mensen die ook echt belangrijk voor hen zijn geweest. Alleen als iemand echt gemist zou worden, moet het kind de kans krijgen afscheid te nemen door middel van onze traditie met een kist, bloemen, speeches en muziek. Is dat niet zo, dan krijgt het kind een oppas of blijft het op school terwijl de ouders, achterin, afscheid nemen. Dit is de eerste keer dat Lisa en Maas achterin zitten.
Hij had Parvanah eens meegenomen naar Nijmegen, richting zijn huis. Je hebt twee wegen, eentje via Heyendaal, en eentje via de Graafseweg. Heyendaal is de makkelijkste weg, omdat je als je de heuvel eenmaal op bent heel lang naar beneden kan door rollen over de snelle fietssnelwegen, dus had Maas Parvanah meegenomen via die weg. Ze kwam alleen de heuvel niet op. Haar OV-fiets kraakte en piepte, maar zij nog meer. Halverwege het kleine heuveltje viel Parvanah bijna om. Ze liet haar fiets vallen en besloot zelf toen maar in de berm te gaan zitten. Maas pakte de fiets op en besloot bij haar te gaan zitten. Ze zagen hoe sprinters en intercity’s het station van Nijmegen binnen reden en verlieten, hoe bussen en taxi’s gretig gebruik maakten van de busbanen, en ook sommige auto’s die duidelijk niet op dat asfalt hoorde te rijden. Parvanah was lange tijd stil, er liep een traantje over haar wang dat via haar kin uiteindelijk op de grond viel in het gele gras. Ze keek richting Maas. ‘Sorry dat we nu hier onze tijd verdoen.’ Maas lachte, ‘Hoezo? Ik heb altijd al eens in deze berm willen zitten.’ Parvanah brak, ze lachte en huilde tegelijkertijd terwijl ze haar hoofd in het droge gras gooide. Ze keek even richting de fietsers achter haar en toen weer richting Maas. ‘Ik denk,’ ze slikt, en wacht even tot haar lippen niet meer trillen, ‘dat ik meisjes lief vind.’
Maas kon geen woorden vinden, dus omhelsde hij haar. Zo zaten ze een half uur in de berm van een Nijmeegs heuveltje. Ze lachten als er weer een buschauffeur toeterde dat het misschien geen geweldige berm was om in te gaan liggen. Ze maakten de Arriva Stoptrein richting Roermond belachelijk omdat hij van spoor 35 moest vertrekken, gezien Nijmegen maar 5 perrons had. ‘De Harry Potter-trein.’
Maas was die avond toen hij terugkwam uit Amsterdam in de berm gaan liggen. Er waren geen bussen om hem weg te toeteren, en werd alleen een trein gerangeerd. De stoptrein richting Roermond.
Dit is de eerste keer dat hij Nilofer haar hand heeft geschud, Parvanah had haar familie en vrienden altijd vakkundig uit elkaar gehouden tot het echt niet meer anders kon. Ze vertelde wel dat ze over hem vertelde, en vertelde zelf genoeg over haar ouders. Haar oma zou Maas geweldig vinden, haar moeder vond hem maar een beetje vreemd, maar hij merkte van beide weinig op het moment. Het was nooit een optie geweest om langs te komen bij haar ouders in Zeist, ook toen ze af en toe geen kamer in Amsterdam had. Dan moesten ze naar restaurants, cafés of wandelingen maken. Thuis was geen optie. Ze vond het lastig om te reizen, ze was maar een paar keer in Nijmegen geweest.
Over Lisa werd niemand verteld, ja, over een klasgenoot genaamd Lisa waarmee ze goede vriendinnen was. Een andere Lisa dan de Lisa die de binaire en non-binaire ideeën achter gender onderzocht, een andere Lisa dan de Lisa die bij Iran Demonstraties aanwezig was, uit solidariteit. Een andere Lisa dan de Lisa waarnaast Parvanah wakker werd. Dat vertelde Parvanah allemaal niet. Dat kon niet verteld worden. Lisa zit met haar bruine haar te spelen, terwijl ze doelloos, levenloos, voor zich uit kijkt.
Over de doden niks dan goeds, maar wat is goed? En wat is te goed? Hoe ga je daarmee om als we constant bezig zijn met vergelijken? Als we constant kijken naar de GOAT en hoe we op onze ouders en weer hun ouders lijken? Hoe ga je om met een verhaal wat voor iedereen anders is? Maas zit met zijn hoofd bij de uitvaart van Rijn, hoe zou die zijn geweest? Zouden er kinderen zijn geweest? Hadden die allemaal echt vooraan gezeten? Hij wist het niet, niemand had het ooit over dat afscheid gehad. Het was altijd over de mogelijke toekomst van Rijn gegaan. Had Rijn ook dit soort dingen meegemaakt, was hij niet ziek geweest?
Hoe win je de vergelijking van een held, van iemand die dood is, als die held niet eens meer het gevecht aangaat maar er toch altijd over jou als de verliezer wordt nagedacht? Hoe voorkom je een leven in de schaduw als de wereld zo diep, diep donker is?
Vanochtend had hij gezocht naar de brieven die Parvanah en hij elkaar hadden gestuurd tijdens het begin van de coronapandemie. Hij was terug naar zijn oude kamer bij zijn ouders gegaan om te kijken of ze daar bewaard waren. Het was een kleine rage, de oude brief, en het stopte al snel toen hij wisselde van adres, op kamers ging. Terwijl verhuizen natuurlijk helemaal niet betekent dat je geen brieven meer kan sturen, gebeurde het toch.
Hij opende doos na doos, maar vond niks en wat hij wel vond leek ouder en ouder te worden. Van voordat deze kamer zijn kamer werd. Hij vond oude boeken, waar hij zoals altijd een paar van meenam om op zijn nachtkastje uit te kunnen stellen met TikTok-filmpjes. Hij kwam vergeten uitzet tegen en dacht langzaam richting Rijn te werken. Toen opende hij een laatste doos, een paar minuten voor hij de trein moest nemen. Daar was een brief, alsnog. De allereerste, waarin Lisa werd benoemd, en dat ze zei dat Lisa haar iets liet voelen, iets anders dan bij jongens. Maar ze was niet lesbisch hoor, ook al begon ze een beetje te twijfelen.
Hij laat de brief nog eenmaal door zijn handen glippen als hij op schrikt, er wordt weer Nederlands gesproken. De uitvaartbegeleider heeft het laatste lied aangezet, mensen worden gevraagd afscheid te nemen. Zoals het hoort staat de laatste rij als eerste op, maar Lisa blijft zitten. Hij legt zijn hand op Lisa haar schouder, met de brief erin. Lisa recht haar rug een beetje en kijkt hem even aan als hij zijn mond open doet, en ziet de tranen in haar ogen.
‘Ze zou willen dat je deze had.’