Twee blauwe regenjassen

Lauren Kleinbussink - 07 december 2022

Het was altijd spannend wanneer de voordeurbel ging. Niemand van ons gebruikte de voordeur. We kwamen altijd binnen door de achterdeur, via de achtertuin. Familie, vrienden en kennissen deden dat ook. Zomerse verjaardagen hadden hen lang geleden geleerd dat de leukste manier om ons huis binnen te komen en weer te verlaten via de achtertuin was. De voordeur werd alleen gebruikt tijdens spannende momenten.

De ruwe bekleding van de trap prikte door mijn sokken heen terwijl ik naar beneden liep. Door het matte glas in de voordeur kon ik nog niet zien wie er had aangebeld. Ik pakte de sleutel uit het laatje en draaide het krakende voordeurslot open. Er stond een vrouw voor de deur, die niet veel ouder kon zijn dan mijn vader. Ze keek me verwachtingsvol aan. Ik keek haar vragend aan.

‘Ik ben Miranda, ik had gereageerd op de Marktplaatsadvertentie?’

Oh ja.

‘Eh, welke advertentie?’

‘De douchestoel.’

‘Oh, ja, kom maar binnen. Je kan je jas hier ophangen.’

‘Wil je dat ik mijn schoenen ook uitdoe?’

‘Als je dat zelf wil.’

Mijn telefoon lag nog boven. Ik kon niets anders doen dan ongemakkelijk door de hal kijken, terwijl Miranda haar schoenen uitdeed. Er was niks vreemds te zien. De paraplubak zat nog steeds onder het stof, de plint rondom de voordeurmat was nog steeds kapot, de muur was nog steeds net niet dezelfde kleur als de trapleuning, en dezelfde jassen hingen aan de kapstok.

Wacht even.

Mijn vaders jas ontbrak, maar dat was niet wat opmerkelijk was. Het was de lichtblauwe regenjas, die mijn moeder bijna vijf jaar geleden bij de ANWB-winkel had gekocht toen we eigenlijk wandelschoenen voor mij gingen kopen, en die ze had gekocht omdat ze zich toch onmogelijk depressief kon voelen in een lichtblauwe regenjas, de jas die we een paar maanden geleden weg hadden gedaan, en die nu weer aan de kapstok hing. Maar het was niet precies dezelfde jas. Er lagen geen knoopjes in het trekkoord van de capuchon, en Miranda had de mouwen van haar jas omgeslagen.

In mijn hoofd zag ik de kassa van de ANWB-winkel, van vijf jaar geleden. Daarentegen was het nu Miranda, die mijn nieuwe wandelschoenen in haar ene hand had, de regenjas in de andere, en die net had afgerekend. Als ik mijn best deed, kon ik me redelijk inbeelden dat mijn moeder, als haar laatste jaren niet al het leven uit haar hadden gezogen, er nu ongeveer uit zou hebben gezien als zij.

Mijn moeder zou op dit punt aan me vragen of ik klaar was om te gaan, zoals altijd. In plaats daarvan vroeg Miranda: ‘Gaat alles goed?’

Ik stond weer in de hal van ons huis. Miranda keek me vragend aan, en ik keek terug.

‘Oh, eh, ja. Laten we – eh, de stoel staat boven, loop j – loopt u mee?’

Ik wachtte niet op een antwoord, en stond al bovenaan de trap toen Miranda de eerste treden op kwam. In de badkamer griste ik een paar kledingstukken van de vloer, en propte ze in de wasmand voordat ze gezien konden worden. De douchestoel was uit de douche gehaald, en schoongemaakt.

‘Hij staat hier.’

‘Ah!’

Miranda was inmiddels de trap opgeklommen. Het was koud in de badkamer. Ik deed het raam dicht, om iets te doen te hebben terwijl Miranda naar de stoel keek.

‘Mijn portemonnee zit beneden in mijn jaszak, daar zit het geld in.’

‘Eh, wilt u dat ik help met tillen?’

‘Oh, nee, het lukt wel hoor.’
Beneden griste Miranda in haar jas naar haar portemonnee. De douchestoel stond op de voordeurmat. In plaats van dat ik de vijftig euro die ze uitstak aannam, vroeg ik: ‘Wil je misschien koffie?’

 

Nu kwam de eerste test.

Miranda zat inmiddels aan tafel, met een kop dampende koffie. De koekjes schoven rond in de koektrommel terwijl ik deze openmaakte en naar haar uitstak. Miranda zou een koekje met een roze streepje pakken. Dat moest haar favoriet zijn.

Ze hing met haar hand boven de trommel. Toen pakte ze een klein, rond koekje met een amandel in het midden.

Teleurgesteld trok ik de koektrommel naar mezelf toe om een chocoladekoekje te pakken, toen ik ontdekte dat niet alleen de chocoladekoekjes op waren, maar de koekjes met de roze streepjes ook. Sterker nog, waarschijnlijk waren de koekjes die nog in de trommel zaten vrij oud en slof. Ik keek vlug op de klok. Mijn vader moest maar snel thuiskomen.

Ik sloot de koektrommel, nam plaats tegenover Miranda aan de tafel in de bijkeuken, en keek zorgvuldig toe hoe ze een klein beetje melk in haar koffie goot.

‘… Wat een leuk huis hebben jullie hier.’

Hoe kon ze dat nou zeggen terwijl ze koffie dronk in de bijkeuken? Ze had nu in ieder geval de achterdeur gezien. Niet alleen zou zij het eerste zijn dat mijn vader zou zien als hij weer thuiskwam, maar misschien zou Miranda de volgende keer ook meteen door de achterdeur komen.

‘Eh, bedankt.’

Het was eigenlijk nog net te koud in de bijkeuken om er lekker te kunnen zitten.

‘Met wie woon je hier eigenlijk verder nog?’

Dit. Dit was het moment om mijn vader te pitchen. Het moest niet teveel klinken als een verkooppraatje, of als een datingprofiel. Misschien moest ik haar vertellen dat hij altijd won met Wii Tennis, maar altijd verloor met Mario Kart. Dat hij zo panisch conflict vermeed dat het me regelmatig verbaasde dat hij een teamleiderspositie had, maar dat ik hem tegelijkertijd ook nog nooit had gezien op zijn werk, ondanks dat hij zijn positie al bijna tien jaar had. Dat zijn kantoor vol stond met van die puzzels die lijken op standbeeldjes, maar dat hij ze bijna nooit meer uit elkaar haalde omdat hij niet zo goed was als zijn eigen vader in ze weer in elkaar zetten. Dat hij het plannen van de begrafenis stilletjes van me weg had gehouden, en ik hem niet zag huilen of lachen, totdat we op het punt stonden om weg te rijden bij het crematorium, hij dacht dat ik niet keek, en ik in de zijspiegel van achteren zag hoe zijn schouders schokten terwijl hij tegen zijn zus, mijn tante, aan leunde.

‘Ik woon hier met mijn vader.’

Miranda slurpte voorzichtig van de koffie, waarvan we allebei wisten dat hij eigenlijk nog te heet was. Ze keek door het raam naar de vogelvoederbak, ondanks dat die al maanden leeg was, alhoewel zij dat ook niet kon weten. Ik wreef mijn voeten tegen elkaar onder de tafel.

‘… Hoe zijn jullie eigenlijk aan die stoel gekomen, als ik dat vragen mag?’

Bedoelde ze waar wij hem hadden gekocht? ‘Hij komt van een zorgwinkel, ergens in Deventer.’

‘Ik bedoel meer waar jullie hem voor nodig hadden.’

Oh ja, natuurlijk. Ze zou waarschijnlijk ook niet op zoek zijn naar een tweede douchestoel als ze er zonet eentje had gekocht.

Zou het haar afschrikken, als ik haar vertelde dat mijn moeder dood was? Zou ze dan nog wel durven? Ik kon natuurlijk niet zeggen dat ze het niet had mogen vragen, anders zou ze het ook onbeleefd vinden. Dan zou ze ook niet meer willen.

‘Hij was voor mijn moeder.’

Nu staarde ik naar de vogelvoederbak. Ze mocht niet teveel medelijden krijgen, anders werd ze net als alle anderen, en dat mocht niet gebeuren.

Ze stelde de vervolgvraag niet. In plaats daarvan stond ze op. De koffie had ze te snel opgedronken.

‘Ik moet maar weer eens gaan.’

Er dreef een wolk tussen de bijkeuken en de zon in en het werd koud. Uit beleefdheid tilde Miranda haar kopje op en vroeg ze waar ze hem kon laten. Dat deed je niet als je je thuis voelde. Ik stond te snel op. Ik stootte tegen de tafel aan, eigenlijk per ongeluk, maar ik had nog makkelijk naar mijn mok kunnen grijpen om te voorkomen dat deze om zou vallen. Dat deed ik niet. Met een klap viel hij op tafel. De nog steeds te warme koffie kon wel veel sneller afkoelen op het tafelblad. De mok zelf was net hard genoeg gevallen dat er een bijna perfecte driehoek van de rand was afgebroken.

Miranda keek me met grote ogen aan. Ze was naar de deur van de keuken gevlucht. Ik zette met een warm gezicht het kopje weer overeind, en legde de scherf er voorzichtig in. Ze kon nog niet weggaan. Mijn vader zou nog lang niet thuiskomen. Ze moest hier blijven plakken, als een keukenmagneet.

Als ik wilde dat ze zou blijven, moest ik de vraag niet stellen. Maar ze wilde nu toch al weg en het was tijd voor grof geschut. Als ze ook een douchestoel kocht, kon ze toch niet heel anders zijn dan wij?

‘Waar gaat u de stoel voor gebruiken?’ Ik vroeg niet of ik het mocht vragen. Ze had het ook zomaar aan mij gevraagd.

Miranda werd niet boos. Het was alsof het idee van woede helemaal niet in haar opkwam. In plaats daarvan keek ze me aan, met een heldere, trotse, en toch sombere blik. Het had iets weg van hoe mijn moeder had gekeken toen ze me vertelde wat er met haar aan de hand was. Ik was boos geworden. Volgens mij had ik me nog nooit zo boos gedragen. Ik weet het niet zeker. De laatste paar jaar waren verwarrend geweest.

‘Hij is voor mijn zoon,’ zei Miranda.

In mijn hoofd stond ze weer in de ANWB-winkel. Ze trok de net gekochte regenjas aan.
‘Ben je klaar om te gaan?’ Miranda keek naar achteren. Ik kon me niet goed voorstellen hoe de jongen in de rolstoel eruitzag, maar hij hoorde onmiskenbaar bij haar. Het viel me op dat ze geen wandelschoenen had gekocht. Natuurlijk niet. Geduldig wachtte ze tot hij zichzelf over de voordeurdrempel had geduwd. Buiten greep ze de handvatten van de rolstoel, en samen liepen ze de straat uit, totdat ik ze niet meer kon zien.

Miranda moest maar weer eens gaan.
Eenmaal bij de voordeur overhandigde ik haar met uitgestrekte arm de lichtblauwe regenjas. Ze tilde de douchestoel op, klemde hem onder één arm, en liep zijwaarts de voordeur door. Ik kon het me niet meer inbeelden dat ze dat bij de achterdeur deed. Buiten zette ze de stoel niet neer om nog even te praten. Ik zei ook niets. De gebruikelijke ‘dankjewel’, ‘veel plezier ermee’ en ‘tot ziens’ waren allemaal niet toepasselijk. Dus we zwaaiden ongemakkelijk, als vreemdelingen. Ik sloot voor de eerste en de laatste keer de deur achter Miranda, en ik liep de trap op. Boven keek ik op mijn telefoon hoe laat het was. Mijn vader zou nog lang niet thuiskomen.

Lauren Kleinbussink (2000, zij/haar, hen/hun, die/diens) is een schrijver die zich graag in vele werelden bevindt. Ze schrijft korte én lange verhalen, doet aan worldbuilding, maakt theater, werkt graag met audio en ontwikkelt games. Of het nou gaat over mensen, robots of monsters, in alles dat ze maakt staan emoties en relaties tussen personages centraal. Wanneer ze niet aan het werk is knuffelt ze puppies, bespeelt ze middeleeuwse muziekinstrumenten en houdt ze lange gesprekken over videogames. Auteursfoto is gemaakt door Mattie van der Velden en Levine van der Veen.